De Cock en de romance in moord - Albert Baantjer
Шрифт:
Интервал:
Закладка:
‘Brahms.’
Vledder glimlachte. ‘Precies, zo was het. Overigens… het enige lek. Zuster De Mirabeau hield haar privé-wereldje potdicht. Ondanks een duidelijke nieuwsgierigheid is buurvrouw nooit verder gekomen.’
‘Hoelang woont ze hier?’
‘Wie?’
‘Zuster De Mirabeau.’
‘O… zeker vijftien jaar. En misschien zelfs langer. Toen buurvrouw ruim vijftien jaar geleden haar intrek nam op de bovenste etage, woonde zuster de Mirabeau al op nummer tien.’ ‘Geen bijzonderheden… afwijkingen in het gedrag?’ Vledder spreidde beide armen in een hulpeloos gebaar. ‘Een doodgewone vrouw.’
De Cock keek naar hem op. ‘Nu gewoon dood,’ zei hij strak. Het klonk niet grappig. ‘Iemand vond het nodig haar schedel in te slaan. Het lijkt een ordinaire roofmoord.’ Hij kneep zijn lippen op elkaar, schudde kriegel het hoofd. ‘Maar daar geloof ik niet in. Daarvoor is te grondig gezocht… te intens. Ik vraag mij alleen af… wat is er te vinden bij een wat teruggetrokken levende vrouw, die vrijwel haar hele leven niets anders heeft gedaan dan zieke mensen verpleegd.’
Vledder plukte nadenkend aan zijn neus. ‘Misschien is er niet gezocht.’
‘Hoe bedoel je?’
‘Misschien wilde de moordenaar alleen maar dat wij dachten dat er was gezocht.’
De Cock keek zijn jongere collega bewonderend aan. ‘Soms,’ zei hij vriendelijk, ‘kun je van die verstandige dingen zeggen.’ Vledder glunderde. ‘Begrijp je… het motief ligt dan in de moord zelf.’
De Cock knikte bedachtzaam. ‘De wanorde… de leeggehaalde laden en kasten… zou dan een camouflage zijn… een stunt om ons…’ Plotseling stokte hij. In zijn grijze ogen kwam een waakzame blik. Hij vatte Vledder bij de arm en leidde hem naar een popperig zijkamertje. Op de trap kraakten treden. Het geluid van voetstappen kwam hoger, steeg tot het portaaltje. Daar hielden ze stil. Even maar. Toen klonk het klikken van het slot en schuifelden de voeten verder. De deur ging zachtjes dicht. De Cock kwam groot en breed te voorschijn. Op zijn gezicht vol diepe plooien lag een milde grijns. Vledder volgde, strak, gespannen.
Midden in het kamertje stond een lange, slanke, niet onknappe man in een onberispelijk blauw kostuum. Hij zag bleek en in zijn ogen lag verbazing.
De grijze speurder deed een stap dichterbij. ‘Mijn naam is De Cock,’ zei hij opgewekt, ‘rechercheur van politie.’ Hij wees opzij. ‘En dat is collega Vledder, mijn onvolprezen hulp.’ Daarna weifelde hij even, alsof hij het verder niet meer wist. Ineens verhelderde zijn blik. Bij zijn mondhoeken tintelde een glimlach. ‘Meneer… eh?’
‘Van Flaenderen… Charles van Flaenderen.’
‘Juist… houdt u van Brahms?’
De man keek verwilderd rond. ‘Brahms… nee, ja, ik bedoel… wat is er? Wat doet u hier? Waar is Georgette?’
De Cock antwoordde niet op zijn vragen, maar vroeg koel: ‘Hoe kwam u binnen?’
De man haalde een sleutel uit de zijzak van zijn colbert en hield die omhoog.
‘Hiermee.’
De Cock keek naar Vledder.
‘Kan dat?’
De jonge rechercheur knikte. ‘Toen de anderen weg waren, heb ik de deur op slot gedaan. En de sleutel eruit genomen.’ Charles van Flaenderen keek van de een naar de ander. Hij wond zich zichtbaar op. Zijn neusvleugels trilden en op zijn wangen kwamen blosjes. ‘Wat heeft dit te betekenen?’ Hij schreeuwde onbeheerst. ‘Wat doet u hier?’
De Cock gebaarde losjes om zich heen. ‘Wij zijn bezig met het onderzoek naar het overlijden van Georgette de Mirabeau!’ ‘Georgette.’
De Cock keek de man aan, koel, observerend. ‘Zuster De Mirabeau,’ zei hij strak, ‘is dood.’
Charles van Flaenderen blikte terug, vreemd, verward, met een dwaze grijns om de wat weke mond. ‘Dood?’
De Cock knikte traag.
‘Vermoord.’
De man grinnikte. De dwaze grijns om de mond bleef. ‘Vermoord?’ Zijn stem klonk hees.
De Cock knikte opnieuw, nadrukkelijk. ‘We vonden haar een uurtje geleden. Ze zat dood in haar fauteuil.’
Het was alsof er plotseling in de hersens van de man iets knapte, losbrak, alsof ineens de waarheid tot hem doordrong. ‘Georgette.’ Het was een smartelijke kreet.
De Cock liet de man even begaan, keek toen hoe hij zich op de bank liet zakken.
Charles van Flaenderen leek oprecht ontdaan, geschokt. ‘Hoe is het gebeurd?’
De Cock negeerde de vraag. ‘In welke relatie stond u tot… eh?’ ‘Ik ben een vriend.’
De Cock schoof zijn dikke onderlip vooruit. ‘Vriend,’ zei hij met een zweem van sarcasme, ‘een ruim begrip.’
Van Flaenderen knikte. ‘Ik hield van Georgette.’
‘U had een verhouding met haar.’
De man zuchtte diep. ‘Een verhouding…’ Hij schudde het hoofd. ‘Dat klinkt zo alledaags… zo banaal. En dat was het niet.’ ‘Wat was het dan?’
Charles van Flaenderen keek omhoog. Er blonk strijdlust in zijn donkere ogen. ‘Het was niet smerig.’
De Cock trok zijn wenkbrauwen op. ‘Wie beweert dat?’ reageerde hij verwonderd.
Van Flaenderen slikte. ‘Ik… eh, ik weet toch hoe de politie denkt. Maar zo was het niet. Georgette en ik… we vonden het gewoon prettig bij elkaar te zijn.’
‘Met Brahms.’
De man sprong van de bank op, fel, agressief, zijn vuisten gebald. ‘Is dat zo vreemd?’
De Cock schudde traag het hoofd. ‘Brahms,’ zei hij gelaten, ‘schreef heerlijke muziek.’ Hij plooide zijn lippen in een innemende glimlach. ‘Hoelang kent u zuster De Mirabeau?’ Charles van Flaenderen antwoordde niet direct. Hij staarde langs de oude rechercheur in het niets. ‘Zeven jaar,’ zei hij zacht. Het was alsof zijn herinnering teruggleed. ‘Ik was opgenomen in het Wilhelmina Gasthuis. Een lichte hartaanval.’ ‘En zuster De Mirabeau verpleegde u?’
De man knikte loom. ‘Er was vrijwel onmiddellijk een band, een wederzijds begrip. Vanaf de eerste dag. En dat bleef. Toen ik na enige weken uit het ziekenhuis werd ontslagen, zocht ik haar op, hier, in haar woning aan de Oude Schans.’ Hij weifelde even, peinzend. ‘Vaak blijkt een voortzetting van de verpleegster-patiënt-relatie buiten de ziekenhuissfeer een desillusie.’ ‘Het werd geen desillusie?’
Van Flaenderen schudde het hoofd. ‘Ik geloof dat het geen desillusie werd, juist omdat we ons beiden ervan bewust waren dat we zo weinig kansen hadden.’
De Cock knikte begrijpend.
‘Zeven jaar,’ zei hij peinzend. ‘Meer dan een “vriendschap” is het nooit geworden?’
De man maakte een hulpeloos gebaar. ‘Ik ben getrouwd.’ ‘Kinderen?’
‘Een zoon en een dochter.’
‘En uw vrouw…?’
Charles van Flaenderen keek naar de grond. ‘Ze weet dat er een ander is.’
De Cock keek hem strak aan. ‘Meer niet?’
Charles van Flaenderen aarzelde. De Cock klemde zijn lippen op elkaar. ‘Wist zij van het bestaan van Georgette?’ Charles van Flaenderen slikte. Een zenuwtrek trilde op zijn bleke wangen. Zijn rechterhand gebaarde wat onbeholpen in de richting van De Cock. Hij deed zijn mond open om iets te zeggen, maar zweeg. Ineens scheen hij al zijn zelfbeheersing kwijt. Hij zonk op de bank terug, bracht zijn hand voor zijn ogen en snikte, luid, erbarmelijk.
De Cock keek onbewogen op de man neer. Hij bezag het zwarte, grijs doorvlochten haar, de brede schokkende schouders. ‘Wist zij van het bestaan van Georgette,’ herhaalde hij fel, dwingend. Charles van Flaenderen keek langzaam naar hem op. Zijn donkere ogen glommen en zijn gezicht was nat van tranen. ‘Zehad-gezegd-dat-ze-het-doen-zou.’
‘Wat?’
Hij snikte opnieuw. ‘Haar vermoorden.’
3
‘Ik-vermoord-haar-ik-sla-haar-dood.’ De Cock tilde zijn benen op het bureau en leunde behaaglijk achterover. ‘Dat moet het dan zijn.’
Vledder keek hem geamuseerd aan. ‘Wat?’
De Cock grinnikte. ‘De basis van onze verdenkingen jegens mevrouw Van Flaenderen.’
Vledder gebaarde voor zich uit. ‘Ze had een motief.’ De Cock knikte. ‘Maar dat had ze al zeven jaar.’
‘Je bedoelt dat ze al veel eerder had kunnen toeslaan?’ De Cock spitste zijn lippen tot een tuitje. ‘Tenzij er vrij recent iets is gebeurd dat de spanningen tussen de beide echtelieden tot een ondraaglijke climax heeft gevoerd. En daarvan heeft de heer Van Flaenderen met geen woord gerept.’
Vledder snoof. ‘We zullen toch eens heel discreet met mevrouw Van Flaenderen moeten praten.’
‘En met haar meerderjarige zoon.’
Vledder keek de oude speurder onderzoekend aan.
‘Hoezo… is daar wat mee?’
De Cock glimlachte. ‘Voor zover ik weet niet. Maar zoons hebben de neiging in dergelijke conflicten de partij van de moeder te kiezen. En als het een emotionele jongen is…’
Op dat moment rinkelde de telefoon. Vledder nam de hoorn op en luisterde. ‘Voor jou… Ben Kreuger.’
De Cock tilde zijn beide benen van het bureau en nam de hoorn over. ‘Dag Ben… heb je nieuws?’ Hij glimlachte breed. ‘Jouw presenteerblaadje… mooi, prachtig… wat?’ Het gezicht van de oude speurder verstarde plotseling. ‘Je weet het zeker… geen twijfel mogelijk.’ Hij zuchtte diep. ‘Bedankt, Ben… bedankt.’ Met een loom gebaar legde hij de hoorn op ’t toestel terug. Vledder keek hem gespannen aan.
‘Wat is er?’
De Cock streek met zijn hand door het grijze haar.
‘Ben Kreuger heeft zo juist de vingerafdrukken uit het kamertje van zuster De Mirabeau geïdentificeerd.’
‘En?’
‘Ze zijn van Maarten Jan Boucharde.’
De ogen van Vledder begonnen te glinsteren. ‘Maar natuurlijk,’ riep hij uit, ‘dat briefje… dat “Oude Scha”… dat heeft niets met een of andere tipgever te maken. Dat was een verzinsel. “Oude Scha” was niet “Oude Schalkwijk”, zoals hij jou op de mouw speldde, en het was ook geen code voor de cijfercombinatie van de safe… maar het adres van zuster De Mirabeau., Oude Schans 10.’ Hij hijgde zwaar. ‘Nogal wiedes dat hij dat briefje wilde laten verdwijnen. Het had ons direct naar de plaats van zijn misdrijf gevoerd.’ Hij grinnikte vrolijk, opgewekt. ‘Verdomme, zeg,’ riep hij blij. ‘Zo gauw hebben we nog nooit een zaak opgelost. We hadden de moordenaar al in de cel voordat de moord was ontdekt. Fantastisch.’
Hij sloeg van louter enthousiasme met de vlakke hand op zijn bureau. ‘Gewoon fantastisch.’
De Cock stond van zijn stoel op en begon door de grote recherchekamer te stappen. Zijn gezicht vol diepe plooien stond ernstig. Hij deelde het enthousiasme van zijn jonge collega niet. Het was alles te eenvoudig, te simpel. Hij had moeite erin te geloven. Tijdens zijn lange loopbaan bij de recherche had hij vele schier onontwarbare mysteries tot een oplossing gebracht. Het succes was nooit gemakkelijk gekomen. Bij het bureau van Vledder bleef hij staan. ‘Ik wil toch nog wat meer wéten van die meneer Van Flaenderen. Zijn afkomst, antecedenten. Kijk eens na wat je van hem vinden kunt.’
De jonge rechercheur keek wat verward op. ‘Dat is helemaal niet belangrijk meer.’
De Cock staarde langs hem heen. ‘Misschien,’ zei hij peinzend. ‘Misschien niet.’ Hij aarzelde even. ‘Probeer ook eens na te gaan of er in het verleden van zuster De Mirabeau iets is dat mogelijk enig licht kan werpen op haar plotselinge dood. Het zou een wraakoefening kunnen zijn. Misschien heeft ze eens iemand een verkeerde injectie gegeven… of iets van dien aard. Je weet het nooit.’
Vledder schudde het hoofd. ‘Wat heeft dat nog voor zin?’ Er lag een duidelijke wrevel in zijn stem. ‘Dat is allemaal werk voor niets. Het is een duidelijk geval van roofmoord.’
De Cock keek hem aan. ‘Is het dat?’
Vledder gebaarde wat ongeduldig. ‘Natuurlijk is het dat,’ riep hij geëmotioneerd. ‘Alles wijst erop. Maarten Jan Boucharde dacht bij de alleenwonende vrouw iets te vinden en is op zoek gegaan. Toen zuster De Mirabeau hem daarbij in de weg stond, sloeg hij haar de hersens in.’
‘Zo simpel?’
Vledder knikte nadrukkelijk. ‘Ja…, zo simpel.’
De Cock glimlachte beminnelijk.
‘En om het ook voor ons allemaal heel eenvoudig te houden, liet dezelfde man die het aandurfde in zijn eentje een bank te kraken, overal zijn “vingertjes” achter.’ Hij zweeg even. ‘Mag ik je erop wijzen dat Maarten Jan Boucharde nog nooit op “vingers” is gevangen.’
Vledder keek op. De sarcastische toon van zijn oude leermeester was hem niet ontgaan. Hij besefte ineens dat hij in zijn enthousiasme de zaak wat te optimistisch had bezien, te gretig de voor de hand liggende oplossing had aangegrepen. Het duurde even voor hij zijn teleurstelling had verwerkt.
‘Okee,’ zei hij wat benepen. ‘Ik zal zien wat ik over hen te weten kan komen.’
Maarten Jan Boucharde zag bleek. Zijn lange, slanke vingers woelden door het warrige, blonde haar. De blauwgrijze ogen dwaalden onrustig door het kleine kamertje. De Cock keek hem aan, zocht naar een opening voor het gesprek. Hij had zich op het verhoor moeten voorbereiden. Zo hoorde dat, zo stond het in de lijvige handboeken die nijvere commissarissen in ruste hadden bijeengeschreven. Hij had het niet gedaan. Hij deed het nooit. Hij vroeg gewoon wat zijn hart hem ingaf. ‘Ken je zuster De Mirabeau?’ Hij wachtte het antwoord niet af, diepte uit een van de zakken van zijn colbert een verfomfaaid pakje sigaretten en schoof het de jonge inbreker toe. ‘Een aardige vrouw leek ze me. Ze hield van Brahms.’
Hij streek een lucifer aan en hield de jongeman het vlammetje voor. ‘Hou jij van Brahms?’
De jonge inbreker plukte een sigaret uit het pakje en zoog zijn longen vol rook. Het deed hem goed. Hij kalmeerde zichtbaar. ‘Wie is Brahms?’
De Cock glimlachte. ‘Een componist.’
‘Nooit van gehoord.’
De Cock maakte een onverschillig gebaar. ‘Hij is dood,’ zei hij achteloos. ‘Dood… net als zuster De Mirabeau.’
De jonge inbreker keek hem aan, strak, bijna vijandig. ‘Nou en…?’ De Cock tuitte zijn lippen. ‘Ik dacht dat ’t je zou interesseren.’ ‘Geen barst.’
De Cock krabde zich achter in de nek. ‘Ze woonde op de Oude Schans,’ ging hij onverstoorbaar verder. ‘Op nummer tien. Een onooglijk krot. Een kamer met twee ramen aan de straat, een zijkamertje waar je je nauwelijks kon keren en een peuterig keukentje. Dat was alles. Meer had ze niet. Maar misschien was ze er gelukkig… met haar oude pick-up, Brahms en een heer die zo nu en dan op visite kwam.’ Hij pauzeerde even, streek met zijn pink over de rug van zijn brede neus.
‘Maarten Jan…, was ze gelukkig?’
De jonge inbreker ontweek zijn blik. ‘Hoe weet ik dat?’ vroeg hij zacht.
De Cock boog zich iets naar hem toe. ‘Je kende haar toch,’ sprak hij fluisterend. ‘Je kwam toch bij haar. Geregeld. We hebben de afdrukken van je vingers overal gevonden… op de pannen in de keuken, in het zijkamertje en op de deurtjes van het dressoir.’ Hij zweeg even, veranderde van toon. ‘Maarten Jan…, waarom sloeg je haar de hersens in?’
De jonge inbreker antwoordde niet. Hij liet zijn hoofd op de handen zakken.